Met deze regel wordt vanaf een clientcomputer toegang verkregen tot DFS-mappen (koppelingen). De status wordt ingesteld op Kritiek als de mappen niet toegankelijk zijn.
Met deze regel wordt de beschikbaarheid van DFS-mappen (koppelingen) bewaakt door ze te openen vanaf een clientcomputer. De status wordt ingesteld op Kritiek als de mappen niet toegankelijk zijn.
Overschrijf de parameter UNCPaths voor deze monitor om aan te geven welke DFS-mappen moeten worden bewaakt. Gebruik een dubbele punt ':' tussen elke map.
De status van deze monitor wordt ingesteld op Kritiek als de monitor is ingeschakeld maar geen toegang heeft tot de paden in de parameter UNCPaths van de monitor. Dit kan gebeuren als de clientcomputer waarop deze monitor is ingeschakeld, de DFS-paden naar het daadwerkelijke mapdoel niet heeft kunnen omzetten of als het mapdoel offline of niet toegankelijk is.
Klik op de weergave Clientwaarschuwingen in de Operations-console om te zien welke paden niet toegankelijk zijn. Voer vervolgens de onderstaande acties uit:
Controleer de status van de naamruimte
Gebruik de opdracht Dfsdiag /testreferral om de status van een naamruimte te controleren. Ga hiertoe als volgt te werk in de Operations-console:
Klik op de taak Dfsdiag.
Klik in het dialoogvenster Taak uitvoeren – DFSDiag op Overschrijven.
Typ /testreferral /dfspath:\\[naamruimte] in het vak DfsServerTask.CommandLine, waarbij [naamruimte] de hoofdmap van de naamruimte is.
Bevestig dat alle tests met succes zijn voltooid of een bekende, niet-kritieke status hebben.
Als een test niet succesvol is, escaleert u de oplossing van dit probleem naar een technicus die ervaring heeft met het oplossen van problemen met DFS-naamruimten.
Verificatie
Gebruik de opdracht Dfsutil link om na te gaan of de map (koppeling) en mapdoelen naar behoren functioneren. Ga hiertoe als volgt te werk in de Operations-console:
1. Klik op de taak Dfsutil.
2. Klik in het dialoogvenster Taak uitvoeren – DFSUTIL op Overschrijven.
3. Typ link \\[naamruimte\map] in het vak DfsServerTask.CommandLine, waarbij [naamruimte] de hoofdmap van de naamruimte is en [map] de DFS-map waarvoor u wilt controleren of de mapdoelen online zijn.
4. Bevestig dat de status van de map OK is en of alle bijbehorende doelen online zijn.
Als de koppeling (map) niet de status OK heeft, escaleert u de oplossing van dit probleem naar een technicus die ervaring heeft met het oplossen van problemen met DFS-naamruimten. Als het mapdoel offline is, moet u het probleem oplossen op de server met het mapdoel.
Target | Microsoft.Windows.FileServer.DFSN.Client |
Parent Monitor | System.Health.AvailabilityState |
Category | Custom |
Enabled | True |
Alert Generate | False |
Alert Auto Resolve | False |
Monitor Type | Microsoft.Windows.FileServer.DFSN.Library.DFSPathAvailabilityUnitMonitorType |
Remotable | True |
Accessibility | Public |
RunAs | Microsoft.Windows.FileServer.DFSN.DFSTargetAccessAccount |
<UnitMonitor ID="Microsoft.Windows.FileServer.DFSN.Client.HealthStateUnitMonitor" Accessibility="Public" Enabled="true" Target="Microsoft.Windows.FileServer.DFSN.Client" ParentMonitorID="Health!System.Health.AvailabilityState" Remotable="true" Priority="Normal" RunAs="Microsoft.Windows.FileServer.DFSN.DFSTargetAccessAccount" TypeID="Microsoft.Windows.FileServer.DFSN.Library.DFSPathAvailabilityUnitMonitorType" ConfirmDelivery="true">
<Category>Custom</Category>
<OperationalStates>
<OperationalState ID="UIGeneratedOpStateId48c71c866f164610bffb981b14a160cc" MonitorTypeStateID="Accessible" HealthState="Success"/>
<OperationalState ID="UIGeneratedOpStateId9c6deac0737c4d379ca8fbcc5b818b30" MonitorTypeStateID="NotAccessible" HealthState="Error"/>
</OperationalStates>
<Configuration>
<IntervalSeconds>3600</IntervalSeconds>
<SyncTime/>
<UNCPaths/>
<TimeoutSeconds>300</TimeoutSeconds>
</Configuration>
</UnitMonitor>