Controleert de latentie bij schrijfbewerkingen van de schijf (gemiddeld aantal seconden per schrijfbewerking).
Het prestatiemeteritem Gem. aantal seconden per schrijfbewerking (Fysieke schijf\Gem. aantal seconden per schrijfbewerking) voor de fysieke schijf heeft de drempelwaarde overschreden. De prestaties van de fysieke schijf en mogelijk zelfs van het hele systeem kunnen aanzienlijk afnemen, waardoor de prestaties van het besturingssysteem en de toepassingen verslechteren.
Het prestatiemeteritem Gem. aantal seconden per schrijfbewerking op de schijf meet de gemiddelde tijd van schrijfbewerkingen op de schijf.
Een hoog gem. aantal seconden per schrijfbewerking kan zich voordoen als gevolg van een plotselinge toename van schrijfaanvragen op de schijf door een besturingssysteem of toepassing.
Om de recente geschiedenis van het prestatiemeteritem Fysieke schijf\Gem. aantal schrijfbewerkingen schijf te bekijken, kunt u de volgende weergave gebruiken:
Prestatieweergave fysieke schijf starten
Om de beschikbare opslagcapaciteit van het opslagsubsysteem van deze fysieke schijf te verruimen, voert u een of meer van de volgende handelingen uit:
Werk de domeincontrollers of schijfstations bij.
Schakel over van RAID-5 naar RAID-0 + 1.
Verhoog het aantal daadwerkelijke assen.
Zorg dat deze drempelwaarde juist is ingesteld voor de specifieke opslaghardware. De drempelwaarde is afhankelijk van het onderliggende opslagsubsysteem van de schijf. De "schijf" is bijvoorbeeld een schijf met één aandrijfas of een grote array van vaste schijven. U kunt MOM-onderdrukkingen gebruiken om drempelwaarden te definiëren voor uitzonderingen die op specifieke computers of op hele computergroepen worden toegepast.
Het prestatiemeteritem Gem. aantal schrijfbewerkingen is handig bij het verzamelen van doorvoergegevens. Als de gemiddelde tijd lang genoeg is, kunt u een histogram analyseren van de reactie van de array op bepaalde belastingen (wachtrijen, aanvraaggrootten, etc.). Indien mogelijk, moeten de werkbelastingen afzonderlijk worden bekeken.
Gebruik de doorvoerwaarden voor het bepalen van het volgende:
1. Het gedrag van een werkbelasting op een bepaald hostsysteem. U kunt de werkbelastingsvereisten voor schijfschrijfaanvragen over een bepaalde tijd volgen. De kenmerking van werkbelastingen vormt een belangrijk deel van de prestatieanalyse en de capaciteitsplanning.
2. Het piekniveau en het normale constante niveau van de prestaties van een bepaald opslagsubsysteem. Een werkbelasting kan zowel op een kunstmatige als op een natuurlijke manier worden ingezet voor het optimale gebruik van een opslagsubsysteem (in dit geval een bepaalde fysieke schijf). Door de limieten van de werkbelasting voor het optimale gebruik van een schijf vast te stellen, beschikken systeemontwerpers en beheerders over nuttige configuratiegegevens.
Zonder diepgaande kennis van het onderliggende opslagsubsysteem van de fysieke schijf (bijvoorbeeld of het om een enkele aandrijfas of een grote array van vaste schijven), kan het moeilijk zijn om één pasklare waarde te vinden.
U moet ook de rekening houden met het prestatiemeteritem Gem. aantal seconden per schrijfbewerking in combinatie met andere schrijfaanvraagkenmerken (bijvoorbeeld aanvraaggrootte en willekeurige volgorde/opeenvolgend) en de gelijkwaardige prestatiemeteritems voor schijfschrijfaanvragen.
Als het prestatiemeteritem Gem. aantal seconden per schrijfbewerking gedurende een tijd wordt bijgehouden en wordt geconstateerd dat dit gemiddelde stijgt naarmate de werkbelastingen die de schrijfaanvragen sturen toenemen, wordt de fysieke schijf, als de doorvoer niet toeneemt en de algemene doorvoer op het systeem begint af te nemen, mogelijk te zwaar belast.
Zie de webpagina Opslag - architectuur en ondersteuning voor stuurprogramma's http://go.microsoft.com/fwlink/?LinkId=26156 voor meer informatie over opslagarchitectuur en ondersteuning voor stuurprogramma's.
Target | Microsoft.Windows.Server.10.0.PhysicalDisk | ||
Parent Monitor | System.Health.PerformanceState | ||
Category | PerformanceHealth | ||
Enabled | False | ||
Instance Name | PhysicalDisk | ||
Counter Name | Avg. Disk sec/Write | ||
Frequency | 60 | ||
Alert Generate | True | ||
Alert Severity | Warning | ||
Alert Priority | Normal | ||
Alert Auto Resolve | True | ||
Monitor Type | System.Performance.ConsecutiveSamplesThreshold | ||
Remotable | True | ||
Accessibility | Public | ||
Alert Message |
| ||
RunAs | Default |
<UnitMonitor ID="Microsoft.Windows.Server.10.0.PhysicalDisk.AvgDiskSecPerWrite" Accessibility="Public" Enabled="false" Target="ServervNext!Microsoft.Windows.Server.10.0.PhysicalDisk" ParentMonitorID="SystemHealth!System.Health.PerformanceState" Remotable="true" Priority="Normal" TypeID="SystemPerf!System.Performance.ConsecutiveSamplesThreshold" ConfirmDelivery="false">
<Category>PerformanceHealth</Category>
<AlertSettings AlertMessage="Microsoft.Windows.Server.10.0.PhysicalDisk.AvgDiskSecPerWrite.AlertMessage">
<AlertOnState>Warning</AlertOnState>
<AutoResolve>true</AutoResolve>
<AlertPriority>Normal</AlertPriority>
<AlertSeverity>Warning</AlertSeverity>
<AlertParameters/>
</AlertSettings>
<OperationalStates>
<OperationalState ID="OverThreshold" MonitorTypeStateID="ConditionTrue" HealthState="Warning"/>
<OperationalState ID="UnderThreshold" MonitorTypeStateID="ConditionFalse" HealthState="Success"/>
</OperationalStates>
<Configuration>
<ComputerName>$Target/Host/Property[Type="Windows!Microsoft.Windows.Computer"]/NetworkName$</ComputerName>
<CounterName>Avg. Disk sec/Write</CounterName>
<ObjectName>PhysicalDisk</ObjectName>
<InstanceName>$Target/Property[Type="WindowsServer!Microsoft.Windows.Server.PhysicalDisk"]/PerfmonInstance$</InstanceName>
<Frequency>60</Frequency>
<Threshold>0.04</Threshold>
<Direction>greater</Direction>
<NumSamples>15</NumSamples>
</Configuration>
</UnitMonitor>